Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL1489

Datum uitspraak2003-09-24
Datum gepubliceerd2003-09-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301050/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 20 februari 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal (hierna: het college) besloten: a. op de kruisingen van de Brederodelaan met de Van Ewijckweg, de Duinlustparkweg, de Wietze Noormanlaan, de Cornelis Schulzlaan, de Krullenlaan, de Donkerelaan, de Aelbertsbergweg, de Brederodelaan-ventweg (noord en zuid) alsmede de Mollaan te Bloemendaal een voorrangsregeling in te stellen, zodanig dat bestuurders komende uit genoemde zijwegen voorrang moeten verlenen aan bestuurders op de Brederodelaan; b. op de kruisingen van de Mollaan met de Koepellaan en de Potgieterweg te Bloemendaal een voorrangsregeling in te stellen, zodanig dat bestuurders komende uit de Koepellaan en de Potgieterweg voorrang moeten verlenen aan bestuurders op de Mollaan; c. deze maatregelen aan te duiden door het aanbrengen van haaientanden op het wegdek, zoals genoemd in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, alsmede door het plaatsen van verkeersborden conform model B6 uit Bijlage I van het RVV op de aansluitingen van genoemde zijwegen.


Uitspraak

200301050/1. Datum uitspraak: 24 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant] en 273 anderen, alle wonend dan wel gevestigd te [plaats], [plaats] dan wel [plaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 24 december 2002 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal. 1. Procesverloop Bij besluit van 20 februari 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal (hierna: het college) besloten: a. op de kruisingen van de Brederodelaan met de Van Ewijckweg, de Duinlustparkweg, de Wietze Noormanlaan, de Cornelis Schulzlaan, de Krullenlaan, de Donkerelaan, de Aelbertsbergweg, de Brederodelaan-ventweg (noord en zuid) alsmede de Mollaan te Bloemendaal een voorrangsregeling in te stellen, zodanig dat bestuurders komende uit genoemde zijwegen voorrang moeten verlenen aan bestuurders op de Brederodelaan; b. op de kruisingen van de Mollaan met de Koepellaan en de Potgieterweg te Bloemendaal een voorrangsregeling in te stellen, zodanig dat bestuurders komende uit de Koepellaan en de Potgieterweg voorrang moeten verlenen aan bestuurders op de Mollaan; c. deze maatregelen aan te duiden door het aanbrengen van haaientanden op het wegdek, zoals genoemd in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, alsmede door het plaatsen van verkeersborden conform model B6 uit Bijlage I van het RVV op de aansluitingen van genoemde zijwegen. Bij besluit van 17 augustus 2001 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 december 2002, verzonden op 7 januari 2003, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 18 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 15 april 2003 heeft het college van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2003, waar [appellanten] in persoon, bijgestaan door mr. A. Kaspers, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. N.M. den Hertog, ambtenaar bij de gemeente Bloemendaal, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) kunnen krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot: a. het verzekeren van de veiligheid op de weg; b. het beschermen van weggebruikers en passagiers; c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan; d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer. Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel 2 kunnen krachtens de WVW vastgestelde regels voorts strekken tot: a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer; b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden. Ingevolge artikel 12 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer geschiedt de plaatsing of verwijdering van de in dat artikel genoemde verkeerstekens krachtens een verkeersbesluit. Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen. 2.2. Het college komt bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van zo’n besluit terughoudend moeten opstellen en slechts dienen te toetsen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. 2.3. Het college heeft met het oog op de invoering van de verkeersregel “voorrang voor alle bestuurders van rechts” per 1 mei 2001, waardoor fietsers, bromfietsers en ruiters die van rechts komen voorrang hebben op gelijkwaardige kruisingen, besloten om een reeks gelijkwaardige kruisingen aan de Brederodelaan en de Mollaan te wijzigen in ongelijkwaardige kruisingen. De desbetreffende kruisingen zijn, na een door de sector Grondgebied en de politie gemaakte risico-inventarisatie, door het college aangemerkt als potentieel gevaarlijke kruisingen. Met het bestreden besluit heeft het college beoogd om de verkeersveiligheid van met name fietsers te verhogen. 2.4. Appellanten hebben aangevoerd dat de gemiddelde snelheid op de Brederodelaan en de Mollaan is gestegen doordat deze wegen voorrangswegen zijn geworden, waardoor, aldus appellanten, de verkeersveiligheid juist is afgenomen, en niet, zoals het college beoogde, toegenomen. Tussen partijen is niet in geschil dat op genoemde wegen de gemiddelde rijsnelheid door invoering van de bestreden verkeersbesluiten is toegenomen. Desalniettemin heeft de rechtbank terecht overwogen, dat er geen grond is voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeersmaatregelen per saldo leiden tot een verbetering van de verkeersveiligheid. Hierbij is van belang dat het college de verkeersbesluiten mede heeft gebaseerd op onderzoek van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, die heeft gesteld dat het aannemelijk is dat, indien de wegsituatie ongewijzigd blijft, het instellen van een voorrangsregeling leidt tot hogere snelheden. Mogelijke effecten van deze hogere rijsnelheden worden evenwel, aldus voornoemde Stichting, overtroffen door het positieve effect dat de toename van de gewraakte maatregelen op de verkeersveiligheid heeft. Het betoog dat het college had behoren te kiezen voor een definitieve categorisering van de Brederodelaan en de Mollaan en het instellen van een 30-kilometer, dan wel een 50-kilometer regime, en niet had moeten overgaan tot de als tijdelijk betitelde verkeersmaatregelen, leidt niet tot een ander oordeel. Het college hoefde niet vooruit te lopen op de vaststelling van de wegcategorisering in het kader van het Verkeerscirculatieplan van de gemeente Bloemendaal. Of er aanvullende maatregelen nodig zijn in het belang van de verkeersveiligheid is in deze procedure niet aan de orde. 2.5. De rechtbank heeft voorts terecht geconcludeerd dat het college geen betekenis heeft hoeven hechten aan de stelling van appellanten dat het college onvoldoende heeft onderzocht of de belangen bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de WVW in het geding zijn, nu niet is gebleken dat de in voornoemd artikel genoemde belangen op enigerlei wijze in het gedrang zijn gekomen. Derhalve kan niet, zoals appellanten stellen, worden geconcludeerd dat het college deze belangen onvoldoende heeft onderzocht, noch dat er reden is om deze gestelde, maar niet gebleken belangen, door een deskundige te laten onderzoeken. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk w.g. De Leeuw-van Zanten Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2003 91-450.